De eerste ‘critical reader’ over het werk van Liam Gillick.

Meaning Liam Gillick is uitgegeven ter gelegenheid van meerdelige overzichtstentoonstelling Liam Gillick: Three Perspectives and a Short Scenario in Witte de With (19.01.08 – 24.03.08), Kunsthalle Zürich (26.01.08 – 30.03.08), Kunstverein München (27.09.08 –16.11.08) en Museum of Contemporary Art, Chicago (10.10.09 – 10.01.10).

Liam Gillick (1964) is een in New York en Londen gevestigde kunstenaar wiens faam opkwam temidden van de paradigmatische politieke en culturele verschuivingen in het midden van de jaren 90. In de afgelopen twee decennia ontwikkelde hij een artistieke praktijk geconcentreerd rond een discursief model dat belangrijke sociale vragen stelt en waarin de productie van objecten wordt geproblematiseerd. De reader brengt een aantal teksten van theoretici, critici, historici, curatoren en kunstenaars samen, waarin het werk van Gillick en de context waarin dat tot stand komt op verschillende manieren wordt belicht.

n de eerste vier bijdragen van het boek staat het discours van en rond Gillicks oeuvre centraal. Peio Aguirre ontvouwt een denken rond de notie van “de poëzie van sociale vormen,” daarbij dialectische relaties leggend tussen Gillicks schermstructuren, ontwerpen, samenwerkingen en de sociale denkbeelden die in zijn teksten naar voren komen, zijn artistieke praxis opvattend als een “geheel,” tegelijkertijd ingaand op de ontwijkende, lastig te plaatsen aspecten van diens praktijk. Ook Sven Lütticken staat stil bij het ontwijkende aspect in Gillicks praktijk – en in dat van andere kunstenaars-schrijvers als Dan Graham, Robert Smithson, Marcel Broodthaers en Donald Judd – waarbij hij de onhoudbaarheid van twee tegenstrijdige impulsen beklemtoont: een kritieke strategie en economische verplichting volgend.

Marcus Verhagen legt de nadruk op Gillicks verzamelde kritische teksten, Proxemics: Selected Writings (1988-2006), en werkt een aantal belangrijke distincties uit tussen Gillicks verhandelingen en die van andere curator-theoretici, Nicolas Bourriaud, Claire Bischop, Chantal Mouffe en Ernesto Laclau. Mouffes notie van “antagonisme” wordt tegenover Bourriauds begrip van “relationele esthetiek” geplaatst, in het licht van het werk van Gillick en bijvoorbeeld Rirkrit Tiravanija. John Kelsey combineert Foucaults gebruik van de oude Griekse term “parrhesia” — het in het openbaar spreken van de waarheid, zelfs in oog met de dood — met Deleuzes begrip “indirect discours,” om Gillicks politieke onderbouwing en waarheidsclaims in zijn “Volvo” fictie te bevragen.

De volgende drie essays gaan met name in op de politieke en ideologische problemen die voortkomen uit het definiëren van verschillen — door Gillick herhaaldelijk genoemd als sleutelbegrip — en van het vormgeven aan differentiatie. Barbara Steiner onderscheidt corruptie, kwetsbaarheid voor corruptie en medeplichtigheid aan corruptie van marktinvloeden en institutionele krachten. Chantal Mouffe verfijnt haar opvatting van radicale democratie en antagonisme, waarbij ze subtiele relaties legt met Gillicks praktijk en de theorieën die zij (samen met Ernesto Laclau) heeft ontwikkeld. Johanna Burtonsessay neemt nota van het gebrek aan specificiteit in Gillicks gebruik van de term “verschil” [difference] en ontwikkelt een feministische notie van verschil gebaseerd op enthousiasme. Maria Lind reflecteert op keukens. Zij stelt dit alomtegenwoordig onderdeel van elk modern huis als een historische nexus in zowel de naoorlogse ideologische strijd over planning en speculatie als in de verschillende gender-gecodeerde vormen van productie. Nicolaus Hirsch bevraagt de grondslag van Gillicks praktijk, waarbij hij de veranderende status van het architecturale model opvat als gedachteparadigma en als “ding” om politiek te bedrijven.

De laatste twee essays van de reader gaan in op de doelmatigheid van abstracties over temporaliteit en historisch bewustzijn. Maurizio Lazzarato’s bijdrage, wiens theorie van immateriële arbeid van grote invloed is geweest op het denken van Gillick, gaat in op de huidige economische crisis. Hij concentreert zich op hoe de logica van schuld binnen het neoliberale kapitalisme, waarbij de verdiensten van morgen vandaag in aankopen worden geconsumeerd, ideeën over mogelijke alternatieve toekomsten blokkeert.
Benoît Maire verbindt de vrij bewegende tijd in Gillicks fictie met ontwikkelingen in continentale filosofie, gebruik makend van een complex begrip van ‘het scherm’ als een mediërend middel in sociale relaties in een posthistorische tijd.